
Jurisprudentie
BF6620
Datum uitspraak2008-09-03
Datum gepubliceerd2008-10-08
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureVerzet
ZittingsplaatsAmsterdam
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 06/57358
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-10-08
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureVerzet
ZittingsplaatsAmsterdam
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 06/57358
Statusgepubliceerd
Indicatie
Verzet niet-ontvankelijk / niet tijdig gronden / één rechtbank / doorzendplicht
De gronden van het beroepschrift zijn niet tijdig door de nevenzittingsplaats Amsterdam ontvangen, terwijl opposante door het faxbericht van 28 november 2006 en door het faxbericht van 27 december 2006 duidelijk was gemaakt dat zij de gronden bij deze nevenzittingsplaats had moeten indienen. De rechtbank volgt opposante niet in haar standpunt dat de gronden tijdig zijn ingediend bij de nevenzittingsplaats Zwolle en daarmee bij de bevoegde rechtbank. Opposante heeft, terwijl zij wist waar de gronden van het beroep behoorden te worden ingediend, namelijk bij de nevenzittingsplaats Amsterdam, die gronden onjuist geadresseerd, zodat ze niet tijdig op het juiste adres, namelijk dat van de nevenzittingsplaats Amsterdam, zijn ontvangen. Ten aanzien van het beroep van opposante op artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht overweegt de rechtbank dat die bepaling van toepassing is in het geval een bezwaar- of beroepschrift wordt ingediend bij een onbevoegd bestuursorgaan of een onbevoegde administratieve rechter. Daarvan was is in dit geval geen sprake nu het beroepschrift bij de bevoegde bestuursrechter was ingediend. De rechtbank ziet geen aanleiding die bepaling analoog toe te passen. Deze heeft immers tot doel een regeling te bieden voor die gevallen waarin de rechtzoekende als gevolg van onduidelijkheid over de bevoegdheid van een bestuursorgaan of administratieve rechter bij een niet bevoegde instantie een rechtsmiddel instelt. Nu opposante door zowel het faxbericht van 28 november 2006 als het faxbericht van 27 december 2006 ervan op de hoogte had kunnen zijn waar de gronden van het beroep moesten worden ingediend, was van een dergelijke onduidelijkheid in dit geval geen sprake. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 22 oktober 2003 (200303372/1 en 200303377/1, JV 2003,550) leidt de rechtbank af dat beoordeeld dient te worden of niet-ontvankelijkverklaring als gevolg van deze termijnoverschrijding achterwege moet blijven, omdat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat opposante in verzuim is geweest. In hetgeen opposante voor het overige heeft aangevoerd, is geen grond gelegen voor het oordeel dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat zij in verzuim is geweest.
De gronden van het beroepschrift zijn niet tijdig door de nevenzittingsplaats Amsterdam ontvangen, terwijl opposante door het faxbericht van 28 november 2006 en door het faxbericht van 27 december 2006 duidelijk was gemaakt dat zij de gronden bij deze nevenzittingsplaats had moeten indienen. De rechtbank volgt opposante niet in haar standpunt dat de gronden tijdig zijn ingediend bij de nevenzittingsplaats Zwolle en daarmee bij de bevoegde rechtbank. Opposante heeft, terwijl zij wist waar de gronden van het beroep behoorden te worden ingediend, namelijk bij de nevenzittingsplaats Amsterdam, die gronden onjuist geadresseerd, zodat ze niet tijdig op het juiste adres, namelijk dat van de nevenzittingsplaats Amsterdam, zijn ontvangen. Ten aanzien van het beroep van opposante op artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht overweegt de rechtbank dat die bepaling van toepassing is in het geval een bezwaar- of beroepschrift wordt ingediend bij een onbevoegd bestuursorgaan of een onbevoegde administratieve rechter. Daarvan was is in dit geval geen sprake nu het beroepschrift bij de bevoegde bestuursrechter was ingediend. De rechtbank ziet geen aanleiding die bepaling analoog toe te passen. Deze heeft immers tot doel een regeling te bieden voor die gevallen waarin de rechtzoekende als gevolg van onduidelijkheid over de bevoegdheid van een bestuursorgaan of administratieve rechter bij een niet bevoegde instantie een rechtsmiddel instelt. Nu opposante door zowel het faxbericht van 28 november 2006 als het faxbericht van 27 december 2006 ervan op de hoogte had kunnen zijn waar de gronden van het beroep moesten worden ingediend, was van een dergelijke onduidelijkheid in dit geval geen sprake. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 22 oktober 2003 (200303372/1 en 200303377/1, JV 2003,550) leidt de rechtbank af dat beoordeeld dient te worden of niet-ontvankelijkverklaring als gevolg van deze termijnoverschrijding achterwege moet blijven, omdat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat opposante in verzuim is geweest. In hetgeen opposante voor het overige heeft aangevoerd, is geen grond gelegen voor het oordeel dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat zij in verzuim is geweest.
Uitspraak
Rechtbank 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken
Uitspraak
als bedoeld in artikel 8:55, vijfde lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 06/57358
V-nr.: 070.206.1014
inzake:
het verzet tegen een onder toepassing van artikel 8:54 van de Awb gewezen uitspraak van de enkelvoudige kamer van deze rechtbank van 9 mei 2007 in het geding tussen:
[opposante], geboren op [1985], van Angolese nationaliteit, wonende te Zwolle, opposante,
gemachtigde: mr. M.F. Kiers, advocaat te Deventer,
en
de Staatssecretaris van Justitie, geopposeerde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Bij uitspraak van 9 mei 2007, verzonden op 11 mei 2007, heeft de rechtbank, onder toepassing van artikel 8:54 van de Awb, het beroep van opposante tegen het besluit van geopposeerde van 23 november 2006 niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de gemachtigde van opposante namens opposante bij verzetschrift van 22 juni 2007 verzet gedaan.
Het verzet is ter zitting van 27 mei 2008 ter behandeling aan de orde gesteld. Opposante en haar gemachtigde zijn beiden met voorafgaande kennisgeving niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1. In dit geding dient de vraag te worden beantwoord of de rechtbank bij haar uitspraak van 9 mei 2007 terecht heeft geoordeeld dat voortzetting van het onderzoek niet nodig was en of zij op grond van dat oordeel terecht heeft beslist het onderzoek te sluiten en het beroep niet-ontvankelijk te verklaren.
2. De rechtbank heeft daartoe in haar uitspraak van 9 mei 2007 - voor zover van belang - het volgende overwogen. Eerst op 25 januari 2007, en derhalve een dag na het verstrijken van de verlengde termijn van 27 december 2006, heeft de rechtbank de gronden van het beroep ontvangen. Dat de gronden een dag eerder zijn ingediend bij de rechtbank Zwolle, die deze vervolgens heeft doorgezonden, brengt niet mee dat de gronden geacht moeten worden binnen de termijn door deze rechtbank te zijn ontvangen.
3. In verzet heeft opposante aangevoerd dat de gronden tijdig zijn ingediend bij de rechtbank Zwolle, namelijk op 24 januari 2007. Nu er sprake is van één bevoegde rechtbank, namelijk die te ‘s-Gravenhage, met verschillende nevenzittingsplaatsen, betekent tijdige toezending aan een andere nevenzittingsplaats dat de gronden tijdig zijn ingediend. Subsidiair heeft opposante aangevoerd dat de rechtbank Zwolle de gronden van het beroep op basis van de doorzendplicht nog dezelfde dag doorgezonden heeft naar de juiste nevenzittingsplaats Amsterdam. Analoog aan artikel 6:15, derde lid, van de Awb dient als datum voor indiening van de gronden de datum van indiening bij de rechtbank Zwolle te gelden. Ook in dat geval zijn de gronden tijdig ingediend. Meer subsidiair heeft opposante aangevoerd dat gelet op de kan-bepaling en de grote belangen van opposante bij een inhoudelijke beoordeling niet altijd niet-ontvankelijkheid dient te volgen.
4. Ingevolge artikel 71, eerste lid, van de Vw 2000 is de rechtbank ’s-Gravenhage bevoegd tot kennisneming van beroepen tegen besluiten gegeven op grond van de Vw 2000.
5. Ingevolge artikel 4, eerste lid, van het Besluit nevenvestigings- en nevenzittingsplaatsten zijn de nevenzittingsplaatsen van de rechtbank te ‘s-Gravenhage voor beroepen, ingesteld tegen besluiten die zijn gegeven op grond van de Vw 2000, de hoofdplaatsen van de andere arrondissementen alsmede Haarlemmermeer.
6. Ingevolge artikel 6:4, derde lid, van de Awb geschiedt het instellen van beroep op een administratieve rechter door het indienen van een beroepschrift bij die rechter.
7. Ingevolge artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb bevat een beroepschrift ten minste de gronden van het beroep.
8. Indien niet is voldaan aan dat voorschrift, kan het beroep ingevolge artikel 6:6 van de Awb niet-ontvankelijk worden verklaard, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een daartoe gestelde termijn.
9. Ingevolge artikel 6.15 van de Awb wordt, indien een bezwaar- of beroepschrift wordt ingediend bij een onbevoegd bestuursorgaan of bij een onbevoegde administratieve rechter, het, nadat daarop de datum van ontvangst is aangetekend, zo spoedig mogelijk doorgezonden aan het bevoegde orgaan, onder gelijktijdige mededeling hiervan aan de afzender. Ingevolge het derde lid is het tijdstip van indiening bij het onbevoegde orgaan bepalend voor de vraag of het bezwaar- of beroepschrift tijdig is ingediend, behoudens in geval van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht.
10. In artikel 1.2, eerste lid, Procesregeling vreemdelingenkamers, vastgesteld op 16 juli 2003 en in werking getreden op 1 september 2003, zoals die luidde ten tijde van het indienen van de gronden van het beroep, was onder meer bepaald dat een vreemdelingenzaak aanhangig wordt gemaakt door indiening van het beroepschrift bij het Centraal Inschrijfbureau Vreemdelingenzaken (CIV). In het tweede lid is bepaald dat het CIV het geschrift registreert, de behandeling daarvan toedeelt aan een nevenzittingsplaats van de rechtbank en het geschrift terstond doorzendt aan die nevenzittingsplaats. In het vierde lid van dit artikel is bepaald dat het in het eerste lid genoemd adres uitsluitend bestemd is voor het aanhangig maken van vreemdelingenzaken en dat overige correspondentie met de rechtbank plaatsvindt met de nevenzittingsplaats waaraan de zaak door het CIV is toebedeeld.
De rechtbank ziet aanleiding het verzet ongegrond te verklaren en oordeelt als volgt.
11. De rechtbank stelt vast dat de onderhavige zaak door het CIV is toebedeeld aan nevenzittingsplaats Amsterdam. Bij faxbericht van 28 november 2006 is opposante door de nevenzittingsplaats Amsterdam bericht dat het beroepschrift niet de gronden van het beroep bevat en is opposante verzocht dat binnen vier weken na dagtekening van de brief alsnog te willen verzorgen. In die brief staat vermeld dat indien van deze gelegenheid niet gebruik wordt gemaakt binnen de gestelde termijn de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk kan verklaren. Bij faxbericht van 27 december 2006 heeft de nevenzittingsplaats Amsterdam naar aanleiding van het verzoek van opposante ingestemd met een verlenging van de gestelde termijn en de termijn tot vier weken na de dagtekening van deze brief verlengd. Verder staat vast dat de gronden op 25 januari 2007 door de nevenzittingsplaats Amsterdam zijn ontvangen. Dit is één dag na de door de rechtbank verlengde termijn van vier weken. De gronden van het beroepschrift zijn derhalve niet tijdig door de nevenzittingsplaats Amsterdam ontvangen, terwijl opposante door het faxbericht van 28 november 2006 en door het faxbericht van 27 december 2006 duidelijk was gemaakt dat zij de gronden bij deze nevenzittingsplaats had moeten indienen. De rechtbank volgt opposante niet in haar standpunt dat de gronden tijdig zijn ingediend bij de nevenzittingsplaats Zwolle en daarmee bij de bevoegde rechtbank. Opposante heeft, terwijl zij wist waar de gronden van het beroep behoorden te worden ingediend, namelijk bij de nevenzittingsplaats Amsterdam, die gronden onjuist geadresseerd, zodat ze niet tijdig op het juiste adres, namelijk dat van de nevenzittingsplaats Amsterdam, zijn ontvangen.
12. Ten aanzien van het beroep van opposante op artikel 6:15 van de Awb overweegt de rechtbank dat die bepaling van toepassing is in het geval een bezwaar- of beroepschrift wordt ingediend bij een onbevoegd bestuursorgaan of een onbevoegde administratieve rechter. Daarvan was is in dit geval geen sprake nu het beroepschrift bij de bevoegde bestuursrechter was ingediend. De rechtbank ziet geen aanleiding die bepaling analoog toe te passen. Deze heeft immers tot doel een regeling te bieden voor die gevallen waarin de rechtzoekende als gevolg van onduidelijkheid over de bevoegdheid van een bestuursorgaan of administratieve rechter bij een niet bevoegde instantie een rechtsmiddel instelt. Nu opposante door zowel het faxbericht van 28 november 2006 als het faxbericht van 27 december 2006 ervan op de hoogte had kunnen zijn waar de gronden van het beroep moesten worden ingediend, was van een dergelijke onduidelijkheid in dit geval geen sprake.
13. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 22 oktober 2003 (200303372/1 en 200303377/1, JV 2003,550) leidt de rechtbank af dat beoordeeld dient te worden of niet-ontvankelijkverklaring als gevolg van deze termijnoverschrijding achterwege moet blijven, omdat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat opposante in verzuim is geweest. In hetgeen opposante voor het overige heeft aangevoerd, namelijk dat er van de zijde van de voormalig gemachtigde van opposante overduidelijk sprake was van een vergissing en dat opposante groot belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep is geen grond gelegen voor het oordeel dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat zij in verzuim is geweest. Dit ziet immers niet op de omstandigheden die hebben geleid tot de te late indiening van de gronden.
14. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank in de uitspraak van 9 mei 2007 terecht geoordeeld dat het beroep niet-ontvankelijk is.
15. Het verzet is derhalve ongegrond. Ingevolge artikel 8:55, zesde lid, van de Awb blijft de uitspraak waartegen verzet is gedaan in stand.
III. BESLISSING:
De rechtbank
- verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 3 september 2008 door mr. A.W.C.M. Emmerik, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. S.S. Soylu, griffier, en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
De griffier,
De voorzitter,
Afschrift verzonden op:
Conc.: SSS
Coll: MvK
D: B
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.